Deze cache maakt deel uit van het rondje Delfzijl e.o. 4. Een fietsronde van 30 km door de gemeenten Delfzijl en Appingedam.
Let op! Alle caches zijn per fiets of lopend te bereiken, maar niet altijd met de auto! Houd je s.v.p aan de verkeersregels, parkeer niet op prive-terrein en doe de caches alleen bij daglicht. Neem een pen mee en vergeet niet de bonusaanwijzingen te noteren.
Specifieke cache info:
Dit is de derde cache van de fietstocht.
Hoewel de tocht niet door het centrum van Appingedam gaat, loont het de moeite om even het centrum te bezoeken. Naast andere caches vind u er ook ruimschoots de gelegenheid om wat te eten en/ of te drinken.
Aanvullende info:
De gemeente beslaat een oppervlakte van 24,62 km² (waarvan 0,79 km² water). Een inwoner van Appingedam wordt een Damster of Appingedammer genoemd. In de Middeleeuwen sprak men ook wel van Damsaters, Latijn Dammenses, dat is 'dambewoners'.
Het stadje Appingedam, gelegen aan het Damsterdiep, was vroeger de hoofdstad van het Ommeland (historisch gewest) Fivelingo. Het is tezamen met de stad Groningen een van de twee plaatsen met historische stadsrechten in de provincie. Het centrum van de plaats is een beschermd stadsgezicht.
De naam Appengadomme (1225) of Damme (1235) is volgens sommige theorieën ontleend aan een dam in de rivier de Appe of Apt. Op naamkundige gronden is een afleiding uit de riviernaam Appe onwaarschijnlijk. Dergelijke vormen komen in de Middeleeuwen alleen voor bij landschapsnamen als Fivelingo. Waarschijnlijker is een afleiding van de persoonsnaam Appe/Abbe, dan wel de familienaam Appinga/Abbinga. Appingedam betekent dan 'dam bij de woonplaats van de mannen van Abbo' of 'dam bij de woonplaats van de familie Abbinga'. Volgens enkele 15-eeuwse bronnen werd de kloosterwierde ook wel Appingen genoemd. Vergelijkbaar daarmee is de kloosterwierde Appingen in de Krummhörn, 1401 Appungen.
Geschiedenis: Over de precieze ouderdom bestaat geen zekerheid. De archeologische vondsten gaan terug tot ongeveer 1140, al zijn er enkele oudere vondsten (waaronder een Badorf-kan uit de 10e eeuw) gedaan.
Appingedam ontstond vermoedelijk rond 1100 op een van de dijken langs de Delf (het latere Damsterdiep) of een van de voorlopers daarvan. Bij de kruising van de Delf, de Groeve, de Groote Heekt en enkele handelswegen ontstond een nederzetting van schippers, koop-en ambachtslieden. In een document uit 1224 is voor het eerst sprake van een markt- of vergaderplaats (Forum), waarmee waarschijnlijk Appingedam wordt bedoeld.
Over de beginperiode bestaan verschillende theorieën, die zich concentreren op de vermoede loop van het riviertje de Appe (zie daar). Een aantal auteurs (Hoft 1990; Ten Broek 1935-37) gaat er van uit dat Appingedam is ontstaan aan een dam in de Heekt, de Appe of de Groeve. De nederzetting zou al hebben bestaan voordat rond 1200 de Delf (het Damsterdiep) werd gegraven. Als consequentie van deze opvatting wordt soms gesteld dat met de in 1057 genoemd plaats Geleviswert, waar munten werden geslagen, niet Garrelsweer maar Garreweer wordt bedoeld. Andere auteurs meenden dat Appingedam pas na het graven van de Delf is gesticht. Het stadje zou mogelijk zijn ontstaan aan een sluis of dam in de Delf (Kooke & Vermeulen 1978). Recent historisch-geografisch onderzoek heeft laten zien dat het Damsterdiep al voor het jaar 1000 moet zijn gegraven om de ontwatering van het achterland te verbeteren (Ligtendag 1995). Aanwijzingen voor het bestaan van een dam in de Delf zijn echter niet gevonden.
Door de gunstige ligging aan de Delf, die een open verbinding met de zee vormde, groeide de nederzetting in korte tijd uit tot een belangrijk handels- en marktcentrum. Appingedam werd de hoofdplaats van het Friese gewest Fivelingo. Aan de kaden van de Delf werden binnengelopen zeeschepen afgemeerd en losten en laadden schippers hun vracht. Vervolgens werden de goederen opgeslagen en verhandeld. Handel werd gedreven met Noord-Duitsland en het Oostzee-gebied, Scandinavië en Westfalen. Bij de Wezertol van Bremen golden gunstige uitzonderingstarieven voor Damster schepen. Appingedam was een belangrijk regionaal marktcentrum. De groei van de stad bleek ook uit de omvang van de romanogotische H. Mariakerk, die halverwege de 14e eeuw de Nicolaïkerk werd en in deze periode als het ware met de stad meegroeide.
Appingedam had in de Middeleeuwen niet alleen in economisch, maar ook in juridisch en bestuurlijk opzicht een centrumfunctie. Al in de 13e eeuw vergaderden hier de redgers van het Friese gewest Fivelingo. De zelfstandigheid van rechtspraak en bestuur werd bevestigd in 1327. In dat jaar erkenden de vertegenwoordigers van de Zeven Friese Zeelanden, verenigd in het verbond van de Opstalboom, de al van oudsher in Appingedam bestaande rechten en gewoonten en leggen deze vast in het stadsprivilege van Appingedam, de buurbrief. De voertaal in Appingedam was in de middeleeuwen Fries. Dit blijkt ook uit overgeleverde Oudfriese wetsteksten. Het Fries werd als gevolg van de Hanzehandel en de invloed van de stad Groningen aan het einde van de middeleeuwen verdrongen door het Nederduits.
In 1514 werd Appingedam ingenomen door George van Saksen. De bevolking, die voor een deel zijn toevlucht had gezocht in de Nicolaikerk, werd uitgemoord. In 1536 werd de stad ingenomen door Meindert van Ham, een aanvoerder van Karel van Gelre, maar in september van datzelfde jaar werd hij verdreven door Georg Schenck van Toutenburg, stadhouder van Karel V. Daarna werden de vestingwerken geslecht. Hoewel Appingedam sinds de 16e eeuw in economisch opzicht geleidelijk aan achteruit ging, ontstond er tijdelijk een opleving rond 1630, toen het renaissancistische Raadhuis gebouwd werd en rond 1760 toen veel gevels, vooral in de Solwerderstraat, werden vernieuwd. Aan het eind van de 18e eeuw werden toch nog altijd zo'n 50 zeeschepen per jaar bevracht en werden regelmatig vaste beurtdiensten onderhouden op Sneek, Amsterdam en Leer.
Langs het Damsterdiep stonden steen- en pannenbakkerijen, kalkovens en scheepswerven. Wind- en rosmolens zorgden voor het malen van graan en boekweit het persen van olie en het zagen van hout. Bovendien telde de stad maar liefst zes bierbrouwerijen, twee jeneverstokerijen, enkele leerlooierijen, weverijen, garentwijnderijen, een zeepziederij, een lijmziederij, een azijnmakerij en een zoutkeet.
Toen de Fransen zich opmaakten voor het Beleg van Delfzijl (1813-1814) werd Appingedam van de voorraden leeggeroofd. Later zou Marcus Busch, belegeraar van de vestingstad Delfzijl, zijn hoofdkwartier in Appingedam kiezen. De Damsters zouden tijdens het beleg nog wel natte voeten krijgen, want Pierre Maufroy, verdediger van de stad, sloot de sluizen van Delfzijl, zodat de Fivelboezem onderwater kwam te staan.
Aan het einde van de 19e eeuw bloeide de Damster economie weer wat op. Appingedam maakte vooral naam met de veemarkten, waarvan de paardenmarkt de belangrijkste was. In 1884 kreeg de stad aansluiting op de nieuwe spoorlijn Groningen - Delfzijl. Het vervoer over water nam hierdoor in belang af. In 1870 introduceerde C. Roggenkamp de eerste stoommachine in Appingedam en richtte hij de eerste stoomtimmerfabriek van Nederland op, Molly.
Aan het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde de stad zich meer en meer tot het industriële centrum van Fivelingo. Appingedam kreeg onder andere een zuivelfabriek, een vlasfabriek, een strokartonfabriek De Eendracht, een gasfabriek, een trailerfabriek (onderdeel van de DAM) en twee carrosseriefabrieken Medema en Smit. De machinefabriek Ter Borg & Mensinga (Borga) kreeg wereldfaam en de metaalgieterij van Jan Brons produceerde de Bronsmotor, een scheepsmotor die over de hele wereld werd verkocht. Thans staat op de hoek van de Kniestraat en de Dijkstraat, als industrieel monument, de reusachtige krukas van zo'n Bronsmotor.
Na de Tweede Wereldoorlog werd Appingedam aanvankelijk meer en meer overvleugeld door buurgemeente Delfzijl. Deze plaats ontwikkelde zich in hoog tempo tot de derde havenstad van Nederland en tot één van de belangrijkste industriële centra in het noorden des lands. De ontwikkeling in Appingedam verliep veel gestager. Op sommige gebieden, zoals de winkelvoorzieningen, was zelfs sprake van stilstand. Zoals vaak was er een prikkel nodig om de ommekeer in te luiden.
In 1972 verwierf Appingedam het predicaat "beschermd stadsgezicht". Daarmee verkreeg het gemeentebestuur de juridische en financiële mogelijkheden de in verval geraakte binnenstad weer nieuw leven in te blazen. In hoog tempo werden ambitieuze plannen ontwikkeld om de historische binnenstad te restaureren met behoud van de eigen identiteit.
De ingrijpende restauratie van de Damster binnenstad had grote gevolgen. Niet alleen werd het aanzien van de stad verfraaid, ook de middenstand leefde op en de bedrijvigheid nam toe. Onder het motto Appingedam, terug in de vaart ondernam Appingedam een geslaagde poging toeristen en ondernemers naar de stad te trekken. De vaarrecreatie kwam tot ontwikkeling, mede dankzij de openstelling van het Damsterdiep-vaarcircuit. De stad werd uitgebreid met moderne woningen in ruime nieuwbouwwijken of sfeervolle stadsgebieden.
Thans kent Appingedam een gevarieerd winkelaanbod en aantrekkelijke recreatiemogelijkheden, goede wegverbindingen en openbaar vervoer, zodat het een toeristisch centrum is geworden voor de noord-oostelijke hoek van de provincie Groningen. Daarnaast heeft het zich ontwikkeld tot regionaal verzorgingscentrum, zowel in bestuurlijk opzicht als op het gebied van het onderwijs en de winkelvoorzieningen.
Video Historisch Appingedam (en meerdere)