Maar vóór mensenheugenis stond op die plaats een kruis.
Een kruis met een naam en een verhaal. Het verhaal is eeuwenlang verteld, verteld en bijgespijkerd tot het een legende werd...
DE LEGENDE VAN HET DUIVELSKRUIS TE VRIJHERN
Van ouds viert men aldaar een feestje,
Den avond vóór Driekoningendag;
Rond elken haard is er dan vreugde;
Men kaart en drinkt tot halver nacht.
Men loot wie er is de koning.
(O, alles gaat in broedermin!)
De koning moet een fleschje geven,
Op zijn gezondheid drinkt 't gezin.
Eens viel dat lot den zwijnenhoeder,
In zeker huis van ons gehucht.
Die moest nu'n flesch te Hern gaan halen.
't Was donker reeds; hij liet een zucht.
Uit angst nam hij den mesthaak mede
En ging dan voort langs d'eenzaam' baan.
Vol zwarte wolken was het luchtruim
En nu en dan keek eens de maan.
Zoodra die jongeling was vertrokken,
Kreeg de andere knecht een slecht gedacht.
Hij ging, met een koevel omhangen,
Aan gindsche kruisbaan staan op wacht.
Eer een kwartier nu was verloopen,
Kwam reeds de varkenshoeder aan,
Toen hij de kruisbaan was genaderd,
Sprong de vermomde op de baan.
De jongen zag dat zwarte spooksel
Met horens - O, wat nu te doen?? …
Hij riep - Zijt gij van God, o, spreek dan!
- Ik ben de duivel, klonk het toen.
De jongeling greep met kracht den mesthaak,
En sloeg het monster neer ter aard.
Dan zette hij het op een loopen,
Want hij was tot de dood vervaard.
Toen hij te huis de zaak vertelde,
Ging men ter plaatse. Daar lag het lijk
Van d'oudsten knecht, bijna onkennelijk,
En eenen duivel haast gelijk.
Het vel, waarmee hij zich vermomde,
Was op zijn lijf als vastgegroeid.
De horens stonden vast op 't voorhoofd,
Waarlangs het bloed hem was ontvloeid.
De sage, die ik hier verhaalde,
Is, volgens men vertelt, heel juist.
De plaats, waar eenmaal ze gebeurde,
Heet heden nog: «Het Duivelskruis» .
FTF: rommar / STF: casiswarya / TTF: BriSan1